Het schadebeeld is het hevigst tijdens de eerste 1 tot 3 jaar van continue teelt, en neemt in jaar 4 en 5 af, waardoor een evenwicht ontstaat (=bodemevenwichtsziekte). De schimmel blijft aanwezig in stoppel- en stroresten, evenals in de bodem.
De kans op tarwehalmdoder is het grootste wanneer er tarwe op tarwe wordt geteeld. Wintergerst is minder gevoelig voor tarwehalmdoder, maar draagt wel bij aan het in stand houden van de schimmel in de bodem. Bij zomertarwe kan tarwehalmdoder optreden bij vroege zaai (januari/februari), bij later zaaien (maart/april) is er doorgaans minder schade, maar de schimmel wordt wel in stand gehouden in de bodem.
De beste indicatie of er op een perceel tarwehalmdoder aanwezig is, is het waarnemen van de symptomen in de voorgaande graanteelt op het perceel.
Tarwehalmodder voorkomen en/of schade beperken: